in die geweldige ruimte verzonken



Wem gehört diese Erde eigentlich. Wenn sie geschaffen ist, für wen ist sie geschaffen?. Heinrich Böll vroeg het zich af in de toespraak Feindbild und Frieden (1982). Ik had het antwoord al lang daarvoor zelf gevonden.

Mij is een psalm geleerd:
Al d'aard' en alles wat zij geeft
met al wat zich beweegt en leeft
zijn 't wettig eigendom des Heren
(Psalm 24, berijming 1936)

In de vertaling van Ida Gerhardt heet het:
Van de Heer is de aarde en al wat zij draagt,
de wereld en wie haar bevolken


Twee godgetrouwe mannen waren mijn voorbeeld. Mijn vader. En bakker Contant. Die mij ieder een andere uitleg van deze psalm lieten zien.
Van mijn vader herinner ik mij de harde handen. Hij was geschapen naar het evenbeeld van de Heer. Dus alles binnen zijn invloedsfeer was plaatsvervangend zijn eigendom. Wat zich niet bewoog als en leefde naar wat hem goeddunkte maakte in het hier kennis met die handen, en zou in het hierna in de hel terecht komen.
Van bakker Contant heb ik geleerd dat alles naar Zijn evenbeeld is geschapen en dat dus niemand de baas is, en dat alles respect voor elkaar dient te hebben. Bakker Contant heeft mij nooit met de hel gedreigd. Ik beschouw bakker Contant als mijn geestelijke vader. Dat is niet helemaal eerlijk, want veel van mijn gedachten zullen bij bakker Contant nooit in diens hoofd opgekomen zijn. Toch denk ik dat veel van mijn pacifistische aard direct uit de ziel van de bakker komt.
Het is ook niet helemaal eerlijk tegenover mijn vader. Ik denk dat ik de wortels van mijn anarchistische aard in de ziel van mijn vader moet zoeken. Bakker Contant was een gezagsgetrouw mens.

Voor mij is de aarde van iedereen.
Punt.
Voor mij bestaat God niet. Hooguit zou ik dat wat mij omringt en sterker is dan ik, dat wat ik niet kan bepalen maar waardoor ik bepaald wordt, God kunnen noemen. De aarde en alles wat zij geeft dus.
De natuur.
Maar, en vooral niet vergeten, ook de cultuur!
Al wat zich om mij heen beweegt en leeft. En daar is iets raars mee aan de hand.

Als je Denkend aan Holland leest van Marsman dan kun je je Marsman alleen maar voorstellen uitkijkend vanuit een vliegtuig. Maar ik woon bovenaan de rand van een heuvelrug. Ik kijk in die geweldige ruimte, en zie al wat daarin verzonken ligt. Een vlakte voor mijn huis. En achter die vlakte een meer. Lago di Chiusi. En achter die vlakte, in de verte een Italiaanse bergketen. Waartegenaan bergstadjes zijn geplakt die ik vooral 's avonds goed zie als het donker is. De lichtjes van zulke wonderschone plaatsen als Città della Pieve, Chiusi, Montepulciano. Een prachtig gezicht is dat.
En in die geweldige ruimte verzonken - waarin ik een wandeling van ruim 25 km over zandpaden en stille wegen kan maken, en thuis gekomen op mijn vingers kan natellen waar ik een mens met welk vervoermiddel heb gezien - wat er allemaal in die geweldige ruimte mag wezen: geen beest zichtbaar. Ja, ik zie vogels vliegen. Ik weet dat er vissen in het meer zwemmen. Die worden hier in een restaurant gegeten dat een goede naam heeft. Ik weet dat er wild is. De dag dat het jachtseizoen geopend wordt, wordt er geknald dat het een lieve lust is.
Maar naast het tweebenige dier dat wij mens noemen, en zijn viervoetige kameraadjes hond en poes - geen levend wezen op vier poten zichtbaar. En ook 's avonds in het donker hoef ik niet bang te zijn om een wandeling te maken. Geen wild dier zal mij belagen.
Ik probeer wel eens te denken aan hoe het hier vroeger moet zijn geweest. Maar ik kan het niet meer aflezen aan de manier waarop de mens hier in de loop der eeuwen de boel naar zijn hand heeft gezet.

Eigenlijk heb ik een hele grote tuin. Barone, mijn hond, weet het zeker. Als er iemand op de strada bianca beneden in de vallei loopt of fiets, of als er een bootje op het meer tuft, gaat hij blaffen. Allemaal zijn wereld. Allemaal zijn gebied. Ik mag het zo denken. Want slechts vijf keer per jaar komt de boer een dagje langs. Beter gezegd: de loonwerker komt langs namens de boer. Met de tractor. Waaraan gekoppeld een apparaat dat op dat moment nuttig is. De ploeg. De eg. De zaaimachine. De onkruidwieder. De maaidorser.
Mijn tuin wordt voor mij onderhouden. En ik mag genieten van de opkomende tarwe, de zich openende zonnebloemen. De met groen blad omwikkelde maïskolfjes.
Het beweegt en leeft allemaal voor mij.

Overigens. Roofvogels vliegen bij mij over het veld ... en duiken dan af en toe naar beneden. Eén keer zag ik er eentje omhoog gaan met een niet al te klein beestje in de poten. Een gekrijs van jewelste!
En mijn vader en bakker Contant voerden allebei de varkens. Hun varkens. Met wat overbleef van het goede der aarde. En beiden zorgden dat die beesten op tijd geslacht konden worden. Evenals mijn vader wist ook bakker Contant hoe zakelijk om te gaan met het respect voor de natuur.