Er was eens een hollandse visser die niet tevreden was met zijn lot. Hij nam een ferm besluit, liet vrouw en kinderen in de steek, verliet zijn geboortegrond en voer met zijn schip de zee op om niet terug te keren voordat hij gevonden had wat hij zocht: geluk en wijsheid.
Maar, waar hij wel de weg wist op zee als het er om ging vis te vangen en thuis te brengen, hier bevond hij zich toch in donker water. Moest hij naar de andere kant van de wereld varen, lag het geluk voor het grijpen op de bodem van de zee, of moest hij zijn net aan de verkeerde zijde uitwerpen? En omdat goede raad duur is en dus met vis betaald kan worden ving hij een visje.
» Goede vis - zei de visser - zeg mij waar ik geluk en wijsheid kan vinden; het moet op of in de zee zijn, want op het land ligt het niet.
» Aan de ene kant wel, aan de andere kant niet - sprak de vis.
» Welke kant - vroeg de visser.
» Aan de kant waar jij me overboord gooit.
Hij gooide en weg was het visje.
Omdat er niet veel gebeurde en onze visser niet begreep wat ie fout had gedaan ving hij nog een visje.
» Lief visje - slijmde hij - zeg mij, kan ik hier wijsheid vinden.
» Zo zeker als twee keer twee vier is - zei de vis - werp mij voor de boeg uit en volg mij.
Dit was wijsheid voor de visser die immers slechts van stuurboord en bakboord wist. En hij wierp de vis voor de boeg en volgde. Ook dit visje wist waar Abraham de mosterd haalde. Het zag dat het met een visser van doen had, dus misleidde hij deze zolang tot de visser niet meer wist waar hij was. De vis verdween in de diepte en de visser was weer alleen.
Daar ben ik niet veel mee opgeschoten dacht de visser en hij zwalkte dagenlang rond in een hem onbekend gebied. De visser kreeg honger. Af en toe ving hij een vis en, in plaats van te vragen om raad, bakte hij de vissen en at ze lekker op. Hij was al verstandiger geworden. Maar ook vasthoudend aan zijn doel; want hij zag dat die vissen zo dom nog niet waren, enkele hadden hem per slot bij de neus genomen.
Op zekere dag ving hij weer een vis. Deze vis sprak uit zichzelf, zonder dat hem iets gevraagd werd.
» Visser, ik weet wat je beweegt. Gooi me uit aan de achterzijde, dan zal ik je roer richten daarheen waar je gaan wilt.
Dat was een nieuw geluid voor de visser. Maar hij was wantrouwig geworden door de vorige visjes, en daarom ook niet meer helemaal van gisteren. En hij dacht bij zichzelf: als die vis wijs is, en ik eet 'm op, dan zit die wijsheid in mij.
Hij bakte het visje en begon er smakelijk van te eten. Nadat hij nog maar een klein hapje had genomen borrelden er allemaal vreemde gedachten in hem op, als sprak iemand anders tegen hem.
» Zoek je geluk: wie blijft zoeken zal nooit vinden. Zoek je wijsheid: wie nooit zoekt die heeft. Geluk begint waar wijsheid eindigt. Het einde begint waar het begin eindigt ... dus wijsheid is het begin en geluk is het einde. Maar het begin van alle begin is het einde van alle einde. Wie wijs is heeft geluk gehad en wie gelukkig is heeft wijs gehandeld.
Rot vis, dacht de schipper, maar hij smaakte best en hij at verder.
Terwijl hij zo zat te peuzelen, in onvermoede gedachten voor zich uitstarend, sprong er plots een grote haai aan boord en schoof bij aan tafel.
» Goeiemiddag visser - zei de haai.
De visser schrok zich een ongeluk, je weet maar nooit met haaien, maar kon zichzelf nog bijtijds een zelfverzekerde houding geven.
» Goeiemiddag haai - zei de visser, en vroeg met eerbied, maar ook wel een angstig trillen in zijn stem - weet U waar ik geluk en wijsheid kan vinden.
» Dat is een wijs visje - zei de haai, en hij nam er ook wat van, waarna hij een vieze bek trok.
» Ik vroeg wat - zei de visser, zijn bord naar zich toe trekkend en zijn mond vol proppend.
» Ja, ja - zei de haai - en ik zei wat. Wat een rare gewoonte om vis te bakken.
Over de tafel heen pakte hij het bord en smeet het met een blik vol walging in het water. Van gebakken vissen hield ie niet. Hier was de visser even stil van. Toen sprak de haai.
» U en ik eten beiden vis. Voor mij zit daar logica in. Grote vissen eten kleine vissen, kleine vissen eten visjes. Veel visjes happen in een grote vis, als ie weerloos is, en ga zo maar door. Zo iets zou je ook van de andere wezens mogen verwachten. De lucht voor de vogels, de zee voor de vissen en het land voor de rest.
Zo niet de mens. Hij zoekt wijsheid waar hij domme dieren denkt te verschalken en geluk waar alleen maar lucht of, nog erger, niets is.
En de visser die zag dat hier ultieme wijsheid tegenover hem zat vroeg de weg.
» Op de bodem van de zee - sprak de haai, en hij maakte een uitnodigend gebaar. Charmant, betoverend ... en bovenal onweerstaanbaar.
Onze visser stelde voor dat hij een sleepkabel om de nek van zijn nieuwe vriend zou doen zodat deze hem naar de diepste diepten van de allerdiepste trog zou brengen. Dat was in orde. Zo had het bloeddorstige dier de visser precies waar hij hem hebben wilde. En daar ging onze visser. Naar de haaien zoals men wel zegt.
Omstreeks die zelfde tijd was er een visje dat eveneens op zoek was naar geluk. Maar het keek er wel voor uit om dat op het land te zoeken. Verder bleef het visje uit de buurt van vissersschepen en hongerige haaien. Dat was heel wijs van het visje en het leefde nog lang en gelukkig.