Een plekje onder de zon
Er was eens in het zuiden van het oude Italië, ook wel Calabrië geheten, een rijk man die het einde van zijn dagen voelde naderen. Hij wilde altijd al op een mooi plekje van een mooi kerkhof begraven worden en hij besloot dat het tijd was om daarnaar op zoek te gaan. Hij kwam bij een begraafplaats en toen hij deze binnenliep zag hij al van ver een zonnig hoekje dat gedeeltelijk beschaduwd werd door een catalpa in volle bloei. Hij liep het pad op dat naar de bedoelde plek voerde om na te gaan of deze nog maagdelijk was, maar stond plotseling als aan de grond genageld. Om zich heen zag hij alom bedrijvigheid. Grafdelvers dolven niet alleen een nieuw graf maar openden ook bestaande graven, sjouwden met half verrotte kisten of lijkwaden van zulk kostbaar linnen dat die, evenals de knekels die daarin op en neer dansten, de tand des tijds hadden doorstaan. Even dacht hij dat er een ruiming aan de gang was maar het bleek bij nadere beschouwing een verhuizing, en beslist geen zielsverhuizing.
Verbaasd maar ook ongerust wendde hij zich tot iemand die eruit zag als hoofddoodgraver.
Waarde man, sprak hij, wat zijn jullie aan het doen.
O, sprak de opperdelver, wij verleggen de doden van tijd tot tijd omdat er soms een teraardebestelling aanstaande is waarvan de hoofdpersoon een bepaalde plek verkozen heeft en waarvoor hij bereid was te betalen.
Maar dat kan toch niet, riep de rijke, nu ontsteld.
U ziet, het gebeurt.
Maar dat is toch zonde van al het werk; het maakt het vorige delven zo zinloos. En wat zeggen de doden daar wel niet van.
Welnu, wat het eerste betreft, er zit een boel werk aan, maar zinloos …. Dat zou ik niet willen zeggen. Veel doodgravers hebben hierdoor werk, zo nu en dan breekt er een steen of sneuvelen planten en bomen en zo hebben ook de tuinman en de steenhouwer werk. Het is eerlijk maar hard werk, daarom moeten we allemaal stevig eten waardoor ook de schoorsteen bij de bakker rookt, Daar kan de kolenboer dan weer aan leveren. De doodgravers en de kolenboer sjouwen wat af en verslijten zo veel schoeisel en dat levert de schoenmaker weer een hoop werk, kortom …. Het hele dorp heeft er plezier van. En wat die doden betreft, ik heb er nog geen horen klagen.
De oude rijke man liep hoofdschuddend weg. Hoewel de logica van de opperdelver hem niet was ontgaan had de ontsteltenis hem niet losgelaten, en dat in de hitte van de middag. Daarmee had hij het einde zijner dagen bespoedigd. Toen hij, in de richting van het hek van het kerkhof lopend zich ook nog realiseerde dat hij vergeten had naar het mooie plekje te vragen werd hij zo boos dat hij er in bleef. De opperdelver die de man met de ogen volgde zag hem wankelend het pad afgaan en nog voor het hek ter aarde storten. Hij liep snel naar de ongelukkige toe maar zag dat hier geen hulp meer kon baten. Hij legde de oude man in een zo gemakkelijk mogelijke houding, met zijn hoofd op een steen, en vroeg:
Kan ik nog iets voor je doen.
Ja, sprak de arme rijke. Ik zag ginds in een zonnig hoekje een prachtige trompetboom met zijn witte bloemen. Ik zou daar zo graag begraven worden. Is dat plekje nog beschikbaar.
De opperdelver fronste zijn wenkbrauwen, liep zijn vingers af en mompelde A naar B en B naar D en dan kan D naar …… Na enig nadenken zei hij:
Dat is goed, maar dat kost dan vijfhonderd dukaten
Akkoord zei de stervende man, er zit geld genoeg in de zakken van mijn mantel. Neem al wat je nodig hebt.
De moraal van dit verhaal?
Terwijl de opperdelver zich voorover boog naar de man op de grond en diens zakken naspeurde op het benodigde geld sprak hij: zo blijft er nog wat leven in de brouwerij.